kennispagina

Geschiedenis van riolering van beton

Auteur: Annemiek Houtman Foto: stichting Noordwijkerhout Van Toen 20 oktober 2020 Laatste update 3 december 2020

Riolering (van beton) kent een lange geschiedenis. Al vanaf de Romeinse tijd is riolering van levensbelang voor de volksgezondheid. 

Romeinse Rijk 

Riolen zorgen voor een veilig transport van industrieel en huishoudelijk afvalwater. Dat doen ze al lang. In oude beschavingen werd veel aandacht aan hygiëne besteed. Zo legden de Romeinse overheersers in steden en rond hun kampen rioolstelsels van aardewerken buizen aan, met overdekte geulen van natuursteen. Een bekend voorbeeld van een dergelijk stelsel in Nederland dateert uit 85 na Christus en werd aangelegd op de Hunnerberg in Nijmegen. Deze stelsels zijn de voorlopers van de riolering van vandaag.

Middeleeuwen

Toen in de middeleeuwen steden tot ontwikkeling kwamen - vaak aan de bovenloop of benedenloop van rivieren of aan zee - gebeurde dat zelden planmatig. Binnen de omwalling van een stad waren er vaak nog gedeelten die bestemd waren voor landbouw of veeteelt; hier konden mest- en afvalvaalten worden ingericht. Pas later, toen middeleeuwse steden veranderden in huizenmassa’s, werd het afval een probleem. De straten werden vaak als vuilnisbelt gebruikt en beschikten over een middengeul. Regenbuien spoelden het vuil wel van de straten, maar daarmee was het niet weg; het kwam in beken of riviertjes terecht. Dat was niet alleen slecht voor de directe omgeving, maar ook voor het grond- en drinkwater. 

Achttiende eeuw

Toen in de achttiende eeuw het industriële tijdperk zich aankondigde, was er nauwelijks iets veranderd ten opzichte van de middeleeuwen. Er waren wel meer straten geplaveid en er was her en der een stelsel van goten aangelegd om hemelwater af te voeren naar grachten en rivieren, maar verdere voortgang was er niet. 

Negentiende eeuw 

In de negentiende eeuw zorgde de industriële revolutie voor een overgang van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen. Veel mensen vertrokken van het platteland (waar ze hard moest werken op de akkers voor een onzeker en karig loon) naar de stad (om daar in een fabriek te gaan werken). Deze volksverhuizing leidde tot een sloppenproletariaat; er was immers geen woonruimte voor de duizenden die naar de steden trokken. Mensen woonden dicht opeen in kleine ruimtes, met slechte hygiënische omstandigheden: het ontbrak aan drinkwater, sanitaire voorzieningen en riolering. Rond 1850 kwam men erachter dat het verontreinigde stadswater met daarin ontlasting en huishoudelijk afval de bron van veel ziekten als cholera en dysenterie was. Begonnen werd met het huis aan huis inzamelen van ontlasting in poepemmers. De grote steden kregen gesloten rioolkanalen, pas veel later gevolgd door kleinere steden en dorpen. De omstandigheid dat de Nederlander vaak dicht bij open water woont (denk aan grachten, beken, rivieren, meren en binnenzeeën) waar het afvalwater naartoe kan, heeft zeker invloed gehad op de late introductie.

Twintigste eeuw

Pas in de twintigste eeuw ontstonden in Nederland de eerste riolen voor de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater gebaseerd op het principe van vrij-verval. De eerste rioolstelsels in Nederland werden vrijwel altijd gemetseld. De vorm was meestal een vlakke bodem met een gewelfd dak of eivormig. Die eivorm was handig, omdat er bij een klein debiet toch een redelijke vulling overblijft en daarmee voldoende snelheid in de afvoerstroom overblijft. Bij een groter debiet komt een grotere diameter en daarmee ook een grotere bergingscapaciteit beschikbaar. In de jaren twintig begon men ook rioleringsproducten van beton te maken. Er werden een losse onderschaal en bovenschaal gemaakt die in elkaar pasten. In de jaren ‘30 begon men buizen uit één stuk te maken. Na de Tweede Wereldoorlog werd het zware handwerk steeds meer door machines overgenomen. Trilmotoren op de buitenmal of onder een triltafel zorgden voor verdichting van de specie. Pas in de zestiger jaren werden machines gebruikt met hoogfrequente trilapparatuur. Door de automatische vul- en verdichtingstechniek konden buizen met een nog hogere betondichtheid worden vervaardigd. In 1960 werd de rolrubberring geïntroduceerd om buizen flexibel te kunnen aansluiten, gevolgd door andere rubberafdichtingen waardoor allerlei andere doorsneden onderling flexibel en waterdicht kunnen worden verbonden. Een andere vernieuwing is de uitvinding van het zelfverdichtend beton, een betonsoort met een hoge vloeibaarheid die na het gieten niet meer verdicht hoeft te worden. Tot de jaren ‘60 werden de Nederlandse riolen geconstrueerd met behulp van buizen met een werkende lengte van één meter, ook wel de ‘meterse buizen’ genoemd. Daarna begon de betonindustrie langere buizen te maken, mede met dank aan vernieuwingen in de verbindingssystemen.

En nog steeds is riolering van beton volop in ontwikkeling